Hoofdstuk 4

Beperkingen

Na de verschillende plooihoeken te hebben besproken evenals de zo noodzakelijke aftreklijsten te hebben samengesteld, moeten ook de machine beperkingen opgesteld worden. Kostelijke uren kunnen verloren gaan indien de onwerper of tekenaar niet op de hoogte is van de mogelijkheden en beperkingen op de werkvloer. Een lijstje ervan is vlug opgesteld, de operator van de machine kent ze door ervaring en is de aangewezen persoon om ze te noteren.

Daar we enkel met standaard gereedschap werken zullen we spijtig genoeg ook heel wat beperkingen zijn aan onze plooi mogelijkheden. Deze kunnen uiteraard verschillen van machine tot machine, het is zeker geen overbodige luxe de limieten van de machine te noteren zodat er eerst geen overleg dient te zijn tussen ontwerpbureel en werkvloer.



Zo zal bij een bank van 3 meter de plooi in breedte al beperkt worden door de uitsnijding (zwanenhals) en soms maar 2,50 meter worden.



De plooi V, normaal 8 X de plaatdikte, maakt dat de kleinste plooi theoretisch 4 X de plaatdikte zou zijn. De praktijk leert dat men er zeker min 1 a 2 mm moet bijvoegen om wegslaan van het werkstuk te voorkomen, bij gebruik van para, dit is een rubber om beschadiging op voorbewerkte platen te voorkomen wordt dit zeker 3 mm. Minder is ongevallen zoeken en zeker onverantwoord.



Het minimum voor Z plooien is afhankelijk van de center van de plooi V tot de - van de V-blok, enige speling is hier ook noodzakelijk gezien geen enkele plooi perfect is en de maatvorming wel eens bepaald kan worden door slechte aanslagen.



De hoogte van de eerste plooi is beperkt tot de hoogte van de plooiblok, dit kan eventueel omzeilt worden door deze in graden te plooien en te hernemen na de tweede plooi, de bijkomende aanslag moeilijkheden niet te na gesproken. Daarover meer bij de praktijk voorbeelden.

De capaciteit van onze bank, limiteert ons al vlug in lengte bij dikkere plaat.

Met platen van 4mm, 5mm en 6 mm zullen we al gauw aan die limiet zijn, op de meeste plooimachines is door de fabrikant een tabel aangebracht waar de benodigde drukkracht kan afgelezen worden.



Zeker rekening houden dat meestal de limiet lager ligt dan aangegeven door de konstructeur, met andere woorden, indien de berekende waarde overeen komt met de opgegeven capaciteit van de machine, men er niet zal in slagen de plaat te plooien.

Een vuistregel om de benodigde kracht te berekenen is de volgende:

P = (1,42 . L . T s² ) /1000 V


Hierin zijn
  • P= drukkracht in ton
  • L= de lengte van de te plooien plaat in mm
  • T= de treksterkte van het materiaal in kg / mm²
  • s = dikte van de plaat in mm
  • V = breedte van de V - opening

    Wanneer we de herleiding doen voor een lengte van 1000 mm en een V van 8 x de plaatdikte, bij T = 45 kg / mm , wordt dit L( in meter ) X 8 X plaatdikte.

    v.b. Om een plaat van 2,5 meter en 2 mm dikte te plooien in een V van 16 mm en een trekvastheid van 45 kg / mm wordt dit : 2,5 X 8 X 2 = 40 ton.

    Daar we alleen standaard messen en V- blokken gebruiken zijn de mogelijkheden bij terug plooien ook afhankelijk van die messen, een tekening op werkelijke grote van de beschikbare messen is dan ook een must in elk plaatverwerkend tekenbureel. Eventueel kan een mm verdeling de zaak nog verduidelijken, hier onder een voorbeeld.



    Soms is een andere dan mm verdeling, b.v. 5 mm wel duidelijker en interessanter om te gebruiken, overzichtelijker is het zeker.